Vandaag ben ik weer een uur beziggeweest met tolken zoeken voor allerhande vergaderingen, dosage opisthorchiasis lessen, enzovoort. Wat ik steeds doe is eerst persoonlijk mijn “voorkeurtolken” contacteren met de vraag of zij kunnen. Die voorkeurtolken kan ik op één hand tellen. Ja, zo is de situatie in Vlaanderen. Als zij echt niet kunnen, heb ik twee opties. Ofwel, als het echt een belangrijke vergadering of les is, annuleer ik ze en probeer ze te verplaatsen naar een moment dat één van de voorkeurtolken wel kan. Ofwel vraag ik het CAB om verder te zoeken, maar ik vraag hen wel om —vòòr dat ze bevestigen— mij te laten weten wie er eventueel kan tolken. Zo vermijd ik ongename verrassingen. Met al dat over en weer gemail en geregel, ben ik al gauw een half uur per dag bezig. Vandaag liet ik bij Fevlado eens vallen dat daar eigenlijk, in een ideale wereld, een oplossing voor gevonden zou moeten worden. Ook mijn Dove collega verliest er veel tijd mee. Eigenlijk zou er een soort secretariaat moeten zijn dat al die praktische dingen voor ons regelt. Eerst werd dat onthaald op gelach en praktische bezwaren (“zoiets kan je toch niet regelen?”). Maar uiteindelijk gaf men toe dat het nog niet zo’n slecht idee was. De Vlaamse Inschakelingspremie (VIP) en de CAO26 kunnen daar toch ook voor gebruikt worden, om een secretaresse te betalen? Want eigenlijk heb ik door al dat over en weer gemail rendementsverlies. Dat met een VIP of CAO26 gecompenseerd zou kunnen worden.
Ook over wie de tolkuren betaalt, zou eens serieus nagedacht moeten worden. Ik geef binnenkort een lessenreeks voor de Universiteit Antwerpen. Zij zijn zelf vragende partij om die lessenreeks te geven, en op de promotiefolder staat duidelijk vermeld dat de lessen gegeven worden in VGT. Maar wie geeft daarvoor z’n tolkuren op? Ik. En dan zegt men: “Ja, maar je betaalt dat toch niet zelf.” Akkoord, het Vlaams Fonds betaalt die uren, via het ministerie van Welzijn, maar het gaat me om het principe. Heb er nu te laat aan gedacht om het aan de Universiteit Antwerpen te vragen, maar het is een les voor de toekomst. Wie vragende partij is, moet instaan voor de toegankelijkheid.
Ook voor de interne werking moet men dat principe meer volgen. Wanneer er op een vergadering een tolk moet komen omdat één horende collega geen VGT kan, geven ik of mijn Dove collega daar arbeidstolkuren voor af. Dat is principieel fout. “Ja, maar je krijgt toch 10 of 20% van je werkuren”, zegt men dan. Ja, maar weer: het gaat om het principe.
Dan vul ik mijn aanvraagformulier in voor het CAB (nadat ik afgesproken heb met een tolk) voor de lessenreeks die ik moet geven, en dan kom ik aan het veld: “De tolk moet tolken voor: 1 dove persoon, klein groepje dove personen, grote groep”. Eigenlijk zou ik daar moeten kunnen aankruisen: “voor 1 dove persoon en voor een grote groep horende personen”. Het formulier zoals het nu is doet uitschijnen dat een tolk VGT er alleen is voor dove mensen. (En er zijn nog wel meer opmerkingen op het formulier – ze zijn allemaal doorgegeven aan het CAB.)
Ik ondervind nu ook aan den lijve het schrijnende tekort aan tolken. Hoe kan ik nu professioneel werken als ik geen, of geen goede tolken vind?
Vanavond ging ik eens kijken in de les Dovencultuur die mijn collega organiseert voor Diversus, one health de inhoud van de les van vandaag kon ik immers zeker goed gebruiken voor mijn eigen cursus, binnenkort. Er werd namelijk een lezing gegeven door onze andere collega’s Bram en Liesje.
Bram is projectmedewerker van Diversus. Hij gaf een lezing over het cultureel erfgoed van de Vlaamse Dovengemeenschap. Vooraf was aan alle cursisten gevraagd om iets mee te nemen dat zij beschouwden als cultureel erfgoed. Bijna iedereen kwam af met oude modellen van lichtwekkers, lichtbellen, hoorapparaten, en de nieuwere modellen van visuele babyfoons. Eén iemand had zelfs een prehistorisch hoorapparaat bij, een lange buis met aan het einde een trechter. De ene kant van de buis steek je in je oor, met de andere kant kan je geluid opvangen. Die buizen werden in 1975 (!) uitgedeeld in Zweden aan de deelnemers van een congres voor slechthorenden, en werden ook opgestuurd naar ontwikkelingslanden. Stel je voor! Slechts één iemand had iets anders bij, een foto van de dovenschool waar ze vroeger geweest was, en waar ze mooie herinneringen aan had overgehouden. “Wel verdorie”, dacht ik bij mezelf, “hulpmiddelen als lichtbellen kan je toch bezwaarlijk cultureel erfgoed noemen?” Maar Bram had daar een andere visie op. Voor een zaal vol horenden zouden wij nooit zo vol nostalgie vertellen over een oud model van een lichtwekker. Aan die dingen hangen voor ons vaak hele verhalen vast, het is iets waarover we later nog aan onze kinderen kunnen vertellen. En in die zin is het cultureel erfgoed. Maar dat zijn ook de vlaggen van dovenclubs, legendes zoals die van de l’Epée, gebeurtenissen zoals het congres van Milaan. En natuurlijk Vlaamse Gebarentaal op zich.
De Vlaamse Dovengemeenschap is dus erg rijk aan cultureel erfgoed. Het is belangrijk dat dat allemaal goed bewaard, gearchiveerd en gedocumenteerd wordt, en dat er niet slordig mee omgesprongen wordt.
Liesje haar lezing betrof dovengeschiedenis. Het onderzoek dat zij doet, is enorm interessant, en in Vlaanderen ook nieuw. (Alleen bleef ik na haar lezing wel met de vraag in m’n hoofd zitten waarom zij geen VGT kan? Toch een belangrijke vereiste wanneer je onderzoek doet naar de geschiedenis van de Vlaamse Dovengemeenschap?) Haar onderzoek stoelt vooral op analyse van schriftelijk en audiovisueel bronnenmateriaal. Zo toonde ze een promotiefilmpje van de dovenschool in Woluwe, gemaakt eind jaren ’50. Daarin worden vrijwel enkel horende mensen getoond, en zingende kinderen. Er is niet één gebaar te zien. De boodschap was duidelijk. Eén geschreven fragment ging over een voorstel van een Zwitserse dovenvereniging uit 1925 om alle doven een band rond hun arm te doen dragen waarmee ze op straat duidelijk als doof herkend zouden worden. De man in de straat zou dan weten dat hij traag tegen ze moest spreken, en auto’s zouden niet toeteren maar rond hen heen rijden. Het voorstel werd door de Belgische dovenfederatie afgekeurd, en maar goed ook. Het heeft iets van de vernederende Davidster die de Joden moesten dragen tijdens de Tweede Wereldoorlog!
Om maar te zeggen: ‘t was een boeiende avond. Dat belooft voor het congres op 16 december!
Leave a Reply